Het kraanvogeltje zonder kraantje.

Er was eens een jong kraanvogeltje, dat had geen kraantje en voelde zich dus eigenlijk maar een gewoon vogeltje. En tja … gewone vogels zijn zo … gewoon. Hij moest dus op zoek naar een nieuw kraantje of in uiterste nood een tweedehandsje.


Zo kwam hij vanzelf terecht bij de loodgieter. Die hoorde het verhaal aan en vroeg waar dat kraantje dan vastgemaakt moest worden.
‘Nou,’ zei het wanhopige kraanvogeltje, ‘natuurlijk boven op mijn kop, net als bij mijn vader.’
‘Ah,’ zei de loodgieter, ‘daar zit dus het probleem. Jij bent niet op zoek naar een kraantje, maar naar een kroontje. En sommige kraanvogels hebben nou eenmaal een kroontje en sommige niet.’
‘Maar ik wil wel zo’n kroontje,’ hield het dappere vogeltje vol.
De loodgieter zei dat hij dan naar de goudsmid moest gaan. Die kan wel een gouden kroon maken.

Een beetje beteuterd ging het jonge kraanvogeltje op weg en klopte even later op de deur van de goudsmid. Eenmaal daarbinnen raakte hij opgetogen van al dat moois. ‘Hebt u dat allemaal gemaakt,’ vroeg hij een beetje verlegen aan de smid.
‘Jazeker,’ zei de vriendelijke smid, ‘ik kan alles maken van goud.’
Het kraanvogeltje vertelde zijn verhaal.
‘Tja,’ zei de smid, ‘maar ik kan toch niet zomaar een kroontje aan je kop vastmaken.’
Het kraanvogeltje barstte in huilen uit. Dikke tranen vielen op de grond. ‘Maar ik wil zo graag een kroontje, net als mijn vader,’ snotterde het kraanvogeltje.
De vriendelijke smid zei dat hij maar eens met de wijze uil moest gaan praten. Die wist altijd overal raad op.


Een hele tijd later was hij bij de uil. Die woonde aan de rand van het bos in een oude knarrige boom. Hij durfde niet zo goed te kloppen.
Maar daar riep de uil zelf al.
‘Oehoe,’ wie is daar.
‘Ik,’ zei het kraanvogeltje en hij vertelde het hele verhaal. Daarna ging hij zuchtend op een boomstronk zitten en keek met grote ogen op naar de uil.
De wijze uil schraapte eens zijn keel en zei: ‘Wanneer jij wat groter bent, groeit er vanzelf een kroontje op je kop. Net als bij je vader. Zo gaat dat nou eenmaal.’
Twee betraande ogen keken hem aan en hij probeerde te begrijpen wat de wijze uil zei.
‘Jij bent namelijk geen gewone kraanvogel,’ ging de uil verder, ‘jij bent een kroonkraanvogel. En dat zijn Koninklijke dieren, die allemaal een mooie kroon op de kop krijgen.’
En zo ging het jonge kraanvogeltje helemaal blij naar huis.
Het was ook bijna etenstijd.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten